ii
in mij het nagelaten richt herdershonden af
veel minder listig is
in een kamer waarop een inval wordt gedaan
het initiatief nemen als slachtoffer
door het licht uit te doen en omdat hondenkettingen niet zwaar zijn
een hondenketting uit de binnenzak te trekken
rond te zwaaien totdat iedereen kreunend op de grond ligt
je zegt we zijn hetzelfde
maar in mij het nagelaten denkt daar anders over
is eigenwijs en noemt het alwetend
is fascist en waant zich verzetsstrijder
wordt inoccult door geesten achternagezeten
weet zich geen raad met een eenentwintigste-eeuwse gram
in een twintigste-eeuws lichaam en snakt naar
adem waar CO2 en andere kankers in zitten
in mij het nagelaten leert me katapulten maken
om vogels koud uit de boom te schieten niet af te schrikken
bokst broertjes dood om stapelbedden verdrinkt
gezinnen als die niet kunnen zwijgen
je vraagt om meer bewijs ik kan alleen maar laten zien
dat mijn nagels met tangen zijn uitgetrokken
mijn vingers werden stadse duivenpootjes
met nieuwe nagels als muitzieke spijkers
de voortanden wasten geel
ik doe mijn vleugels af en begin te kruipen
iii (pijn mensen doen mensen pijn)
over hoe ik jouw bonte broer heb aangerand:
de bonte kraai ligt laveloos over de stoeprand gevouwen
met één vleugel op de stoep een vleugel in de goot
ogen, hoewel aan de zijkant van de kop, naar voren gericht
de suggestie wekkend dat hij scheel kijkt dat is niet zo
en ik prematuur klaarkom uit mijn tanukizak
terwijl de forenzen van New York ons voorbijlopen
hoe ik je broer aan zijn veren op de achterkant van zijn kop, die kop
omhoog houd, snavel van de tegels gelicht, halfopen, iets
wat op tong lijkt vertoon hangend
uit wat nog steeds bewusteloos mijn stoten incasseert
hoe ik met mijn geniepig pootje terwijl ik over hem heen buig
onder zijn rechtervleugel door zijn borst grijp
een denkbeeldige tepel tussen mijn denkbeeldige duim en wijsvinger
klem eraan trek totdat hij wakker wordt van de licht
opwindende pijn
zo, lieverd, heb ik jouw broertje naar de gallemiezen geholpen
in niet te vergeten beeldrijm met peuken van lantaarnhoge joints
die we samen uit putdiepe asbakken op terrassen hebben gepikt
ons de longen zwart gegeten om stap voor stap dichter bij jou
net niet in de buurt te komen
tot de laatste veer uitviel en je broer, dood, kaal naast je neerstreek
met het vriendelijke verzoek
het moment waarop je mij toeliet in zijn leven terug te nemen
alles kan vergeten worden niets ongezien
iv (hersenvliesontsteking)
en daar was jij over mij heen
loerend met je dikke vleugels
en je zware kop en je lichte kop
vroeg of ik zin had om mee te gaan
gedroeg je zoals ik dat gedaan heb
een verleider roepvogel
leugenaar, je verzon trucjes om me te lokken
smoezen en excuses die je redenen noemde
je zong bijvoorbeeld dat ik zo zwaar aan de beademing
mijn zaaiers niet tot last mocht zijn
dat mijn nestgenoot het niet verdiende
onder mijn ontstaan te lijden
omdat je wist dat ik gevoelig was voor familie
hallucinaties
van grootse dingen voorbestemd te zijn
groter dan het leven en ik je vroeg wat groter was
dan het leven maar je daar geen antwoord op gaf
dat ik geen circusmuis maar een wereldrat
vroeg in welke wereld dan
besefte dat ik me kronkelig als krekels flexibel
als klei uit jouw greep los kon maken
en de greep koos van mijn tandeloze vader
hem mijn navelstreng liet doorbijten
terwijl ik nooit echt geboren was neofoob
kronkelaar
onderkruiper
mijn tanden twaalf keer mijn vermogen ontgroeid
ik vreet mezelf wel los overwinteren
is kinderspel, het echte werk was toen
die eerste dag met jou en sindsdien
ben ik je nooit meer tegengekomen
vi (leeg het bloed aan mijn handen)
ik heb jouw compagnon
hoog vliegende kraanvogel tot driehoek gevouwen vlieger
afgeschud koord doorgeknipt in de prullenbak gelaten
misleidend klein klotevliegertje met windkracht tien
om mijn aderen aaneengeknoopt als een poesjenel
bespeeld werd ik door die maat van jou
familie van de helikopter van LSD en nicotine
nekkenbreker, guillotine, lampenkusser, maanneuker
het was niet de mug, broedend in rivierwaterwalmen
– het was niet de vleermuis die muggen ving –
het was de paarlemoer snoek die sprong om vleermuizen te vreten
meters onder het NAP te sleuren
die op weg naar jou was, lieve kraai
onder het slijk verborgen
schatten van de stad in fietsen gehaakt
om mij daar het leven zuur te maken
ik heb ze neergezeten als overbodige beesten met katapulten
hagelschoten, kanonskogels van slappe schouders
ja, ook zo kun je bestaan: bezield
om tegen aanzijn in het harnas te treden
het is niet dat je me wist te raken je hebt me
onverschillig gelaten ik kan best
zwemmen in modder, prima, kijk maar
ik adem niet ik doe niet wat een vis doet
met water mijn kieuwen zijn als planken
drooghout onttrekken uit vloeibaar lood de lucht nog
nodig om te slapen of wakker is mij om het even
ik heb jouw doodsvijand, lieve kraai, verfrommeld als een mislukte
origamikikker een kauwgompapiertje tussen mijn vingers
diep waar jouw hoofdkantoor is
gestoken in de grond
Gepubliceerd in DW B (BE), Horen en gehoord worden (maart, 2022)
flexibilitas cereas
ik geloof niet in de weg van de minste weerstand alle wegen leiden
naar rome en die stad zit stampensvol verloren doorgangen bloed
hier moet je me blauw als naaktslakken door een gieter spoelen
daar ben ik van slechte keuzes worden goede verhalen las ik op
instagram verhalen zijn in feite altijd slechte keuzes omdat je weet
dat er een einde komt als je zegt dat iets waar is geloof ik het
alweer een slechte keuze dat geloven de doorligplek is
onopgemerkt door het geklungel met mijn been in de papagaai
een pareidolie van de heilige fakking moeder maria zag ik terug
in de aluminium randen van de mineralen plafondplaten
vanmorgen vroeg en ik dacht aan mijn kruistocht naar het toilet
maar werd gedwongen de katheter die al in mij zat gesleuteld
erboven te verkiezen omdat mijn wassen geest gedragen werd
door een lichaam gedrenkt in ether zo voelde het tenminste wat
heeft zij hier nu werkelijk te zoeken je gaat nog een keer
doelbewust met mijn vinger over het ouijabord –
mutisme
In Cambodja mag je elkaars hoofden niet aanraken. Hoofden zijn
heilig omdat er vuur in zit. Voor mij is heilig omdat er vuur in zit
stilte.
Loop blind over straat en overleef het, omdat je niet of weinig kan
schrikken, schreien. Auto’s botsen in bochten om je heen. Leef
zuiver als een monnik met een linnen collectezak, een zwart gat
aan de straat slijtend – niemand die het hoort. Bereik de overkant.
Wees waar je denkt dat je niet bent.
Ik wil, maar ik wil niet vliegen boven dit holle alles en er gerust,
maar niet op neerkijken. Steden vanachter wolken klein zien,
mensen tot higgs-bosonen. Dan moet ik stilte maken, iets heets
dat opstijgt witregel dus laat me nou witregel ik heb eerder
toch al, maar niet gezegd: witregel daag me niet uit witregel
als een kind doet, mij aankijkt met olievlekken in het gezicht.
echolalie
ik lees dit gedicht zoals ik dat wil
ik lees dit gedicht zoals ik
dat wil
ik lees dit gedicht
zoals ik dat wil
ik lees dit
gedicht zoals ik dat wil
ik lees
dit gedicht zoals ik dat wil
ik lees dit gedicht
zoals ik
dat wil
ik lees
dit gedicht
zoals ik dat wil
ik lees dit
gedicht zoals ik
dat wil
ik lees dit
gedicht
zoals ik dat wil
ik lees
dit gedicht zoals ik
dat wil
ik lees dit gedicht zoals ik dat wil
catalepsie
We zitten waar we zo vaak zaten, maar dit keer is het anders,
daarom schrijf ik erover. Een tafel tussen ons. Eerste posities. Even
al heb ik je niet gezien, misschien omdat ik, zelfs als ik alles zie
niets onthoud. Je beaamt dat en ontdekt in je nek een zuigzoen.
Ik kijk naar de grijze aderen in je hals met een stijf, hellend hoofd.
Ik herinner me niet hoe je rook. Als ik toch goed, echt goed wist
wat bewaren was. Eerste posities. Je vraagt of dit nieuw is, wijzend
naar mijn middelvingers, stekend uit de vuisten met de pinken
leunend op tafel als twee gekantelde tanks, lopen op elkaar
gericht. Het knokkelwit dat teergeel is haal je aan. Een detail
waarvan ik overloop. Ik probeer heel mijn vuisten te ballen, echt,
zie ik zweet. Weet je niet dat ik je zo achterliet, die laatste keer op
Rottumerplaat? Daar zijn we nu, precies zo. (Even later vraag je,
bij de cateringtafel, of ik die regel niet wat aan had kunnen
dikken.) Eerste posities. Je probeert een keer je krokodillenhuid
af te ritsen, maar het roest, het roest. We zijn een dinosaurus,
verfilmd. Kannibalistisch. Net als het gras.
Gepubliceerd op De Optimist (NL) (november, 2021)
I
i ben het centrum van de aarde
hoe kan i anders elke dag met ichzelf wakker worden
i zou nooit elke dag met ichzelf wakker worden
als dat niet hoefde dezelfde zorgen zelf
de door nader te bepalen infectie dichtgegroeide ogen
nee dit is geen keuze of minstens niet een voorkeur
i ben het centrum van de aarde
II
i sta op en leg mi vinnen naast me neer
scrub mi schubben schoon onder de douche
oefen het openen en sluiten van mi bek
zit er genoeg zuurstof in zeepbellen om
zonder water te kunnen
en wat moet mi baas wel niet denken als i
met de ingewanden tussen mi oren
op mi werk aan kom kakken
III
als i niet gemaakt ben van één
ik, dan net zoveel als om zes uur tweeënvijftig
ganzen over het meer razen
en sommigen vragen aan anderen de weg maar dat gakken
valt uiteen op het spiegelveld
sommigen verdwijnen daarachter
terwijl dat vet er niet voor gemaakt is
steken
met die vleugels achter waterplanten
mos dat niet geademd wil worden
sommigen dansen met ichzelf niet de zon
doen peukies in plaats van wolken
en één die op die buik in het gras ligt om te zien
hoe water ook een lip kan zijn
van een mond die nooit opent om de wereld op te eten
IV
een gans is een eend die die nek uitsteekt
V
het ei rolt van de voet de heuvel af het water in
de vissenkop, de kikkerdril zo diep het wil, het steen
voorbij het drijft alleen als het rot is
in de kern van de aarde gaart en daar wordt
waar de wind anders waait de titel van een westerncultfilm
met rode en witte ninjacowboys
openingsscène van aquareldoeken
achter computer-gegenereerde kampvuren
of tenminste met de hand getekende indianen
ertussen op de horizon
mi lief
vraagt ich wel af
welke mens als eerst een eitje bakte, en waarom
VI
i loop hand in hand met mi kleinste
ik die vraagt waarom i nooit in mi palmen
kijk of i vrees voor overlopende lijnen
een kikker zei gedag niet lag net lekker te slapen
achter die knipvliezen
mi kleine snapt daar geen snars van
het komt pas later waarom die niet terugzwaait
jij bent ik terwijl die wijst
met vingers zo groot als mi vingers
en i leg uit leg uit een brug
met ons tong
de ogen van mi kleine zijn
ingevallen
maar als die slaapt is die precies een kikker
VII
een beuk is uit het meer losgewoeld
naar de kant omgevallen
i sta met mi rugzak naast de stam
die voelt als de nek van een paard
i klap het moed in aai die vacht
i overweeg om in dit meer
je lichaam achter te laten
i besluit om in dit meer
je lichaam achter te laten
doe mi rugzak af en maak die open
haal daar een voor een je ledematen uit
en leg ze langs de wortels te drijven
alles hier zwijgt
een wiebelende baars
koper als een herfstblaadje tevreden
tegen de oever
met die linkerflank als een plastic zak boven water
bewijs dat de dood er leeft
het is geen gif in het meer het is gelatenheid
het is het eind van een cyclus
niet aan te wijzen zichtbaar
van nu af aan is alleen nog wij
Gepubliceerd in De Gids (NL) 2021.4 (september, 2021)
kraai eet rat
Zangvogels zijn zaadeters.
Ook koolbladeren en peulvruchten worden gegeten
en enorme hoeveelheden emelten.
Zangvogels, zeker kraaien, zijn niet perfect.
Wat je zelf, amper bestaande
uit hoofd, motivatie en benen kan klaarmaken
voor een kraai: braakballen
van nachtelijke verkeersslachtoffers langs wegen.
Laat ratten op menselijke wijze sterven,
maak handig gebruik van ontstane gaten
– gif is slecht voor de natuur.
Herstel.
Van weerkaatsing is geen sprake
omdat je aan het donker niets verandert.
Het heeft geen zin om een dode kraai,
de borst van een kraai, op te hangen
bij wijze van vogelverschrikker,
daar is de kraai een veel te intelligente vogel voor.
Herhaal deze stappen tot de dageraad.
rat eet kraai
Hij wil door de tijd
kromgetrokken vleugels, atlasloze lichamen.
Hoe ziet de rat eruit –
die voedt zich vooral met ongewervelden,
geweekte kattenbrokken, wegendood.
Je bent wat je eet, zeggen ze en eerlijk:
opportunisme speelt een rol.
Hij gooit soms krabben van grote hoogte
zodat hij niet hoeft te kauwen,
zuinig op zijn krokodillenkaken.
De rat is kannibalistisch.
Maar hij kan steeds lastiger eten
als pa en ma Kraai er bij staan te kijken,
niet gewetenloos in de voorraadkamers, kleine tuinvogels
zoals putters. Vinken. Eksters.
Een uil is natuurlijk wel een ander dier.
hoe om te gaan met doodeerlijke mensen
Als u diep in de put zit,
maak geen ruzie, een vorm
van verdriet die invaliditeit veroorzaakt.
Frunnik aan uw haar, wiebel
wanhopig heen en weer in uw stoel.
Hier kleven echter wel wat haken en ogen aan:
massavernietigingswapens,
verse bloemen van vrouwelijke cannabisplanten,
een rauwe schoenzool te moeten consumeren
omdat er mogelijk niets gebeurt.
Week los in dat er niets gebeurt.
Luister zorgvuldig naar de waarzegger.
Voor mannen die klein en alleen wonen is het fijn
als iemand naar ze luistert. Geef mee.
Wees richtingloos. Het zijn me toch een draaikonten
en hun voeten wijzen nooit jouw kant uit.
verbuigingen
Mollen hebben een grijnsgrauwe kleur,
geen duidelijke kop zoals emelten of engerlingen.
Het zijn ratten met korte staarten
en klauwen, graanklandergiftig.
Ze zijn er goed in mensen tegen elkaar op te zetten
door te graven waar ze niet zijn
– een natuurlijke aanpak van schadewering.
Gevaarlijke oneffenheden ontstaan
in het gras, die enigszins lijken
op de plooien in een oude mensenhand
of het hemelruim.
Ze leggen speciale voorraadkamers aan
waarin ze wormen bewaren,
rouwvliegen, ontsierde vinkachtigen,
lichtbundels verlamd als een soort kluwen.
Ze blijven graven, met tussenpozen
frunniken aan het pas ingezaaide bed
in de trein der traagheid.
Gepubliceerd in Deus Ex Machina (BE) #177 (juli, 2021)
aanvragen: info@ikekrijnen.nl
telefoon: + 316 3831 0606
© Ike Krijnen 2024